Wellicht heeft u gehoord dat het NBV heeft meegewerkt aan het project KIEM-hbo van InHolland en Van Hall Larenstein. Het project is van start
gegaan in het voorjaar van 2020 als proefonderzoek en ik had de rol gekregen als veldwerker! Ik kreeg die kans niet zomaar; in 2018 had ik sa- men met mijn afstudeermaatje al ervaring opgedaan met ons afstudeeronderzoek voor HBO Diermanagement bij Van Hall Larenstein.
Het onderzoek waar wij aan werkten, had als onder- werp ‘de mogelijke voedselconcurrentie tussen ho- ningbijen en wilde bijen in het Bargerveen’. De be- heerder van het Drentse natuurgebied Bargerveen (Staatsbosbeheer), gaf jaarlijks vergunningen uit aan bijenhouders om hun bijenkasten in het Bargerveen te plaatsen. Echter rees de vraag: lijdt de natuur niet onder de grote druk van de meer dan 520 honing- bijkasten die plotseling geplaatst worden aan de randen van het Bargerveen? Wij wilden deze vraag beantwoorden door de dichtheid van honingbijen en wilde bijen in kaart te brengen en het stuifmeel dat zij bij zich dragen, te analyseren. Dit deden we door driemaal vaste routes te lopen in de maanden juli, au- gustus en het begin van september; de maanden dat de flora van het Bargerveen in de bloeipiek zit. Het stuifmeel dat de bijen bij zich hadden, werd bekeken onder de microscoop, waardoor we konden zien wel- ke bloemen de bijen gebruikten als stuifmeelbron. Uit de resultaten bleek, dat honingbijen vooral stuifmeel
verzamelden van struikheide en, voordat deze begon te bloeien, bloemen uit de rozenfamilie (hoogstwaar- schijnlijk braam).
Het dieet van de wilde bijen was meer divers, maar struikhei en gewone dophei waren wel de belangrijkste stuifmeelbronnen. Honingbijen hadden significant meer struikheidepollen bij zich dan wilde bijen. De wilde bijensoorten die sterk af- hankelijk zijn van struikheide als stuifmeelbron (zo- als de veenhommel en heizijdebij) en meer dan 90% aan struikheidepollen bij zich droegen, werden alle- maal (op één na) verder weg van de honingbijkasten gevonden. Wilde bijensoorten die minder gebonden zijn aan struikheide, weken vooral uit naar gewone dophei als stuifmeelbron. Het stuifmeel van gewone dophei werd bijna niet aangetroffen bij honingbijen, en ook werden honingbijen nauwelijks op deze plant waargenomen. Met deze resultaten lijkt de honing- bij geen concurrent te vormen voor bijensoorten die meerdere stuifmeelbronnen gebruiken, maar lijkt dit wél gevoelig te liggen voor bijen die afhankelijk zijn van struikheide, waaronder de kwetsbare veenhom- mel. Ons advies was daarom: meer zomerbloeiende drachtplanten voor honingbijen (o.a. boekweit, zon- nebloem en braam) zaaien in de omgeving van het Bargerveen, zodat de druk op de struikhei in het Bar- gerveen weggenomen zou worden.
In het KIEM-hbo project komt het onderwerp ‘concur- rentie’ ook weer om de hoek kijken. Aan de hand van een stuifmeelanalyse en biodiversiteitsonderzoek, proberen we erachter te komen wat voor invloed de honingbijen op het voorkomen van bestuivers heb- ben. In dit project houd ik me bezig met het verzame- len van de data, en ben dus voornamelijk in het veld en achter de microscoop te vinden. Om een beeld te krijgen welke bloemen honingbijen en wilde bijen bezoeken, wordt er stuifmeel afgenomen.
Dit gebeurt bij honingbijen op vier locaties in Nederland: nabij de Biesbosch, het bijenpark van Amsterdam, het bijen- park van Beverwijk en bij de imkerij van Bejo Zaden in Warmenhuizen. Daarnaast wordt er ook stuifmeel van wilde bijen afgenomen. Om de reden dat het lastig kan zijn om wilde bijen met stuifmeel te vinden, wor- den er gekweekte nesten van aardhommels gebruikt als de vertegenwoordigers van de wilde bijen. Met deze nesten hebben we controle over de locatie van de hommels en kunnen wij ze overal plaatsen waar we willen. Zij staan in de buurt van de honingbijkas- ten waar het stuifmeel verzameld wordt, zodat het stuifmeel van beide soorten bijen met elkaar verge- leken kan worden. Naast de stuifmeelanalyse, vindt er ook een biodiversiteitsonderzoek plaats. Dit gebeurt op bloemrijke plekken nabij de Biesbosch en War- menhuizen; de plekken waar de meeste honingbijen worden verwacht. Door routes te lopen en bijen te vangen met een insectennet, en door het gebruik van kleurvallen en gele plakvallen, worden bijen en ande- re bloem bezoekende insecten gevangen. Deze wor- den later bekeken onder een binoculair en op naam gebracht. Aan de hand van de soorten die zijn gevan- gen, kan er iets worden gezegd over de toestand van de biodiversiteit van de onderzochte gebieden.
In het jaar 2020 was het KIEM-hbo onderzoek nog in proef, maar als er in 2021 genoeg mankracht, mate- rialen en andere (financiële) middelen zijn, krijgt dit onderzoek een vervolg!
Ilse van der Beek,
projectmedewerker Van Hall Larenstein